Over de christelijke mystiek in de Middeleeuwen

- Welkom iedereen met interesse in middeleeuwse mystiek - 

 

In Brabant leefden in de dertiende en veertiende eeuw verschillende schrijvende mystici. De belangrijksten zijn Hadewijch en Jan van Ruusbroec.

- Beatrijs - 

Beatrijs van Nazareth 
 
Beatrijs van Nazareth was afkomstig uit de Brabantse stad Tienen en ging al op jonge leeftijd in een klooster. Ze kreeg er een goede opleiding en werd uiteindelijk priorin (subhoofd van een vrouwenklooster) van het klooster Nazareth bij Lier (niet ver van Antwerpen). Toch is ze niet bekend geworden door haar glanzende carrière maar door de mystieke teksten die ze schreef. Beatrijs van Nazareth was namelijk een mystica. Maar wat is mystiek?

Mystiek is de poging om één te worden met God door volkomen overgave. In de geest van de mysticus ontstaat hierdoor ruimte waarin God kan binnenkomen. Maar of hij binnenkomt staat niet vast: de eenwording is een geschenk van God, en niet een beloning die verdiend kan worden door ijverig bidden. Het moment waarop zich dit voordoet, komt volkomen onverwacht: de mysticus ervaart de aanwezigheid van God en weet dat deze werkelijkheid echter is dan de wereld om haar heen. Mystieke literatuur gaat over dergelijke ervaringen en over de manier om ze te bereiken. Ze is een poging om in woorden te vatten wat eigenlijk niet gezegd kan worden. In dat opzicht lijken mystieke teksten wel een beetje op poëzie, en het is dus niet verwonderlijk dat het tekstje van Beatrijs, aan het begin van dit hoofdstuk, zo poëtisch is.

In Brabant zijn er in de dertiende en veertiende eeuw verschillende schrijvende mystici geweest. Beatrijs van Nazareth was de eerste van wie teksten in het Nederlands bewaard zijn, maar zeker niet de beroemdste. Hadewijch, die leefde in de dertiende eeuw, en Jan van Ruusbroec uit de veertiende eeuw, zijn de belangrijkste figuren uit de Brabantse mystiek.
 
Hadewijch
 
Hadewijch is een grote onbekende, voor zover het haar levensverhaal betreft. Ze leefde in Brabant, zoveel weten we wel, maar wanneer ze precies leefde is onbekend. Ze zou haar belangrijkste teksten hebben geschreven rond 1250, al denken sommigen dat ze rond 1300 actief was. In elk geval zijn er heel wat teksten van haar bewaard: visioenen, liederen en brieven. De visioenen, waarin ze haar ervaringen op schrift heeft gezet, vormen haar belangrijkste werk. In de brieven schrijft ze aan verschillende vriendinnen over mystiek en over de manier waarop je zou moeten handelen om mystieke ervaringen te kunnen krijgen. Ook de liederen waren bedoeld voor een kring van goede bekenden. Waarschijnlijk zong Hadewijch ze samen met haar mede-zusters in het klooster of begijnhof waar ze leefde.

Ruusbroec

 

Jan van Ruusbroec
 
Jan van Ruusbroec (1293-1381) was priester in Brussel toen hij zijn eerste werken schreef. Later stichtte hij, samen met enkele anderen, het klooster Groenendaal even ten zuiden van de stad. Daar kon Ruusbroec zich in alle rust wijden aan een leven met God. Ook hier schreef hij verschillende grote en kleine mystieke traktaten. Ruusbroec was al bij zijn leven beroemd en zijn werk kreeg een grote verspreiding. Het werd tot in Zuid-Duitsland gekopieerd en al gauw werd het vertaald in het Latijn. Maar de grootste invloed had hij natuurlijk in zijn directe omgeving. Het duidelijkst blijkt dit wel uit het wonderbaarlijke verhaal over Jan van Leeuwen († 1378), de kok van het klooster Groenendaal. Toen hij zich aansloot bij Ruusbroec was hij volstrekt ongeletterd, zo wil het verhaal. Maar door goddelijke inspiratie leerde hij zichzelf lezen en schrijven, en tussen het bereiden van de dagelijkse maaltijden schreef hij verschillende mystieke teksten. Een betere illustratie dat het bij mystiek niet gaat om geleerdheid, maar om genade van God, is nauwelijks denkbaar.
 
Bron: literatuurgeschiedenis.nl

Hadewijch van Antwerpen is de eerste vrouwelijke dichter die we kennen in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur. Hadewijch is tevens een van de eerste mystieke schrijfsters van de Lage Landen. Toch is haar bekendheid vrij beperkt gebleven. Op veel middelbare scholen is ze verplichte kost en daar blijft het vaak bij. Ten onrechte! Gelukkig groeit er een nieuwe belangstelling voor deze taalkunstenares en haar mystieke ervaringen.

Helaas is er over het leven van Hadewijch geen enkel historische bron gevondenen noch handschrift van haar bewaard gebleven. In haar vierde visioen beschrijft ze hoe een engel tegen haar zegt: “Jij, die voor al je vrienden en tegenstanders onbekend blijft.” En zij blijft inderdaad een onbekende vrouw in de literatuur en mystiek van de Lage Landen.

Om haar te kunnen plaatsen zijn we aangewezen op de spaarzame verwijzingen in haar eigen werk en op de weinige sporen die onderzoekers gevonden hebben. In een manuscript van haar uit de 17e eeuw staat op het schutsblad vermeld: “van de zalige Hadewijch van Antwerpen”. Het is een vaag spoor want het gaat hier om een toevoeging die vele jaren na haar leven is aangebracht. En uit haar naam valt ook weinig af te leiden, want in haar tijd was Hadewijch een veel gebruikte voornaam.

 

Diets

Deze onbekende Hadewijch schreef niet in het Latijn of Frans zoals gebruikelijk in haar tijd, maar in een Brabantse variant van het Middelnederlands, het Diets. Het Diets was haar moedertaal. Daar kon zij alles in kwijt, zoals ze zelf aangeeft. Dat betekent dat zij van oorsprong ergens uit Brabant moet komen. Let wel: Brabant omvatte toen de huidige provincies Noord-, Vlaams- en Waals-Brabant en Antwerpen.

Hadewijch laat in haar werken weinig los over haar concrete leven. Ze moet een zeer ontwikkelde vrouw zijn geweest, met een goede opleiding. Ze was vertrouwd met Latijnse teksten uit de mystieke literatuur en van de Vulgaat vertaling van de bijbel. Ze was op de hoogte van de belangrijke theologen van de die tijd (Bernardus van Clairvaux, Willem van Saint-Thierry en Richard van St.-Victor). Ze kende haar kerkvaders goed, zoals Augustinus en Gregorius. Bovendien was zij vertrouwd met de hoofse zeden en gebruiken en vooral ook de Franse, hoofse minnelyriek. Haar vaardigheid met de Dietse taal is uitzonderlijk. De moeilijkheidsgraad van sommige van haar teksten wijst naar een hoge ontwikkeling.

Recent onderzoek heeft aangetoond dat Hadewijch ook een sterk ontwikkeld muzikaal talent moet hebben gehad. Wat aanvankelijk als haar Strofische gedichten werden genoemd, zijn voor het merendeel liederen die zij gemaakt heeft op bekende melodieën van Noord-Franse minnezangers (trouvères – dertiende eeuw). Een aantal liederen heeft een religieuze achtergrond, uit de liturgie die onder andere gezongen in de Notre-Dame te Parijs. Op een eigen creatieve manier gebruikte zij de rijmschema’s en rijmwoorden.

 

1210 – 1260

In de Lijst van Volmaakten, een aanhangsel bij haar Visioenen, is een belangrijke aanwijzing gevonden voor een datering van Hadewijch. In deze lijst van “volmaakten die het kleed der minne dragen” geeft Hadewijch een opsomming van mensen die volgens haar volledig in Gods Liefde opgenomen zijn. Daarin noemt zij een begijn die op de brandstapel is vermoord door een kerkelijk inquisiteur, Robert le Petit. Van deze inquisiteur weten we dat hij in de eerste helft van de dertiende eeuw geleefd moet hebben. Daardoor kan deze lijst gedateerd worden tussen 1238 en 1244. Dat betekent dat Hadewijch geleefd moet hebben in de periode van ongeveer 1210 tot 1260. De meeste onderzoekers onderschrijven dit: een enkeling dateert haar later.

Velerlei hypothesen zijn er ontwikkeld over de persoon Hadewijch. Aanvankelijk dacht men dat Hadewijch een kloosterzuster geweest moet zijn, ergens in de buurt van Luik. Eind 19e eeuw verkeerde men in de veronderstelling dat zij een Brusselse begijn was: Heilwigis Bloemaerts, gestorven in 1336. Deze Heilwiges Bloemaerts werd op haar beurt weer vereenzelvigd met vrouw Bloemardinne, de ketterse vrouw met wie Ruusbroec een heftige strijd heeft gevoerd. In de Lijst van Volmaakten beschrijft zij dat zij nauw contact onderhoudt met de heer Hendrik van Breda, die in het Antwerpse woont. Rob Faesen werkte al eerder een these uit dat Hadewijch de eerste abdis van het cisterciënszerinnen-klooster van Hertogendaal is geweest.

In een recentere studie van 2010 geeft Daniel Devreese een aantal historische argumenten waarmee hij Hadewijch identificeert met een zekere Hadewid Greca, die geboren werd vóór 1187. De bijnaam Greca wijst op haar afkomst van de familie van de Grieken uit Zoutleeuw (bij Sint-Truiden). Daar verbleef zij in een groep van religieuze vrouwen, voordat zij in 1212 in de kluis Weyngaert te Merksem leefde, die onder toezicht stond van het klooster van Villers. Tot 1230 zou zij dan in Merksem gewoond hebben. Misschien is ze daar gestorven of mogelijk is zij in een klooster ingetrokken. Het blijft voorlopig raadselachtig wie Hadewijch precies is geweest.

 

Begijn ?

Uit diverse passages van haar werk kunnen we afleiden dat Hadewijch als geestelijk leidsvrouw deel heeft uitgemaakt van een kring van religieuze vrouwen. Waarschijnlijk heeft zij gedurende langere tijd ook gewoond in zo’n gemeenschap van vriendinnen. Het betreft hier vrouwen die sterk religieus geëngageerd zijn, maar niet de keuze maken om in te treden bij een kloostergemeenschap. Zij blijven werkzaam in de samenleving en voorzien in haar eigen levensonderhoud (zorg voor zieken, wezen, spinnen, weven, onderwijs). Tegelijk beleven zij actief hun geloof in de eigen gemeenschap. Hadewijch vertelt ook dat zij in bepaalde perioden in de steek gelaten voelde door haar vriendinnen. Ze moest dan van woonplaats verwisselen. Ze typeert zichzelf dan als “dolende door het land”. Op geen enkele plaats heeft Hadewijch zich echter aan een klooster of kerkelijke overheid gebonden.

De meeste deskundigen zijn het er over eens dat Hadewijch geplaatst moet worden in de religieuze vrouwenbeweging van de dertiende eeuw. Men beschouwt haar wel als een van de ‘vroege begijnen’. Het is in deze context dat Hadewijch als magistra en geestelijk leidster van een kleine groep ‘mulieres religiosae’ (religieuze vrouwen) haar teksten geschreven heeft. Niets wijst er echter op dat Hadewijch zelf ooit in een begijnhof heeft geleefd. In de registers van de begijnhoven (en kloosters) wordt haar naam nergens genoemd. Uit haar brieven kan worden opgemaakt dat zij tegenwerking ondervond van buiten (kerkelijke overheden?) en ook te maken kreeg met onbegrip en verdeeldheid in haar eigen kring. Eén keer maakt ze gewag van de mogelijkheid dat ze gevangen zou worden gezet.

Nogmaals, exact bezien, weten we van Hadewijch niet meer dan haar naam. Haar naam komt uit het oud Germaans en betekent: ‘hadu’ (strijdster) en ‘wijch’ (eveneens strijdster). Zij is dus een fiere strijdster. Zelfs God zegt tegen haar:
“Jij bent de sterkste strijdster van alle strijders,
jij hebt alles overwonnen
en het is terecht dat jij Mij ten volle kent.” (Visioen 14).

   

Bron: hadewijch.net

Hans Wilbrink: Ootmoed. Leven en werk van Hildegard van Bingen. (Berne Media, Heeswijk) 240 blz. euro 29,95.

 

THEMATIEK
  
Dit boek beschrijft het leven van Hildegard van Bingen, de bekende middeleeuwse abdis, componiste en mystica uit de twaalfde eeuw. Het volgt haar van de wieg tot het graf, en beschrijft hoe ze zich ontwikkelde tot een invloedrijke vrouw die tot ver over haar landsgrenzen bekendheid genoot. Wilbrink wisselt dit verhaal af met lange fragmenten uit haar werk, duidt deze en plaatst ze in de context van de wereld van de twaalfde eeuw.

De centrale boodschap van Hildegard gaat over de relatie tussen God en de mensen: de mens behoort zich in ootmoed tot God als de bron van het leven te richten. Of het nu over natuurgeneeskunde gaat, over haar visioenen of over een conflict waarbij ze moet bemiddelen, steeds roept ze de mensen op om zich ootmoedig tot de bron van het leven te richten. Dat ze daarbij de geestelijke stand soms voor het hoofd stoot, neemt ze op de koop toe.

Wilbrink laat aan de hand van briefwisselingen mooi zien hoe deze ootmoed bij Hildegard niet zorgt voor slaafse onderdanigheid, maar juist voor een zeer groot zelfbewustzijn. Juist vanwege haar overgave aan God weigert ze zich neer te leggen bij corruptie van priesters of kwalijke besluiten van de bisschop.
 
Wilbrink laat overtuigend zien hoe aan Hildegards hele levensloop strategische keuzes ten grondslag liggen. Of ze nu een plek kiest voor haar te stichten abdij, tegen haar kloosterregel in rondreist als prediker, of brieven richt aan hooggeplaatsten, in alles wat ze doet kiest ze voor die opties die haar het meeste publicitair voordeel verschaffen.

Hildegard komt zo nog sterker naar voren als een intelligente, ambitieuze en zeer gedreven vrouw; zelfs voor onze moderne ogen eigenlijk heel geëmancipeerd. Vanuit dat perspectief krijgt haar oproep tot ootmoed opeens een heel andere, krachtiger lading.

 

MYSTIEK VAN UITKEER
 
Bij Hildegard is er geen sprake van een intensieve meditatie, geen verlangend streven naar de eenwording, zoals bij 13de eeuwse Hadewijch.  Nee, Hildegard is eigenlijk volkomen passief en het lijkt wel alsof de mystieke actie alleen van God uitgaat. God omarmt haar. Het Levende Licht, zoals zij dat noemt, komt in haar en verlicht haar geest. En ze hoort daarbij vaak een goddelijke stem. En dan begint het voor Hildegard pas. Het visionaire moment is bij Hildegard niet het eindpunt van een zeer intense meditatieve inspanning, nee, het is het startsein tot een schier eindeloos lange weg van transformeren, formuleren, uitleggen en opschrijven van al datgene dat haar in haar geest gewerd.

Bij Hildegard is sprake van een zeer extraverte mystiek. God zoekt in haar letterlijk een deelgenoot, een partner of, een beetje oneerbiedig gezegd, Hildegard is als het ware een verdeelstation, waar Gods energie wordt getransformeerd en verder geleid naar eenieder die ervoor openstaat. Wij zijn de afnemers van die energie. De Lux Vivens, het Levende Licht, is bij Hildegard een genademiddelen geen doel en de Schaduw van het Levende Licht begeleidt haar, volgens haar eigen zeggen, haar hele leven lang bij de uitvoering van haar missionaire arbeid. Die arbeid heeft twee doelen: allereerst wil ze de geestelijke stand vermanen en opnieuw inspireren en, ten tweede, wil ze eenieder de alomvattende liefde van God tonen door onophoudelijk Zijn Woord uit te leggen en op te roepen tot respect voor Hem en voor Zijn schepping.

 

HILDEGARDS STRATEGIE
 
Hildegard hanteert een uitermate effectieve publicitaire strategie om die boodschap over het voetlicht te brengen. Ze weet dat ze kwalitatief hoogstaand werk moet afleveren als ze invloed wil hebben op de geleerde prelaten van haar tijd. Ze verkeert als middeleeuwse vrouw immers toch al in een inferieure positie. Haar boodschap moet krachtig zijn, indrukwekkend van inhoud, goed geformuleerd en natuurlijk in het Latijn gesteld, de taal der filosofen, de taal van de geleerden. Ik breng haar uitkeer-strategie hier even kort in kaart.

Omdat ze toch wat onzeker is en omdat ze beseft dat haar kennis van het Latijn te wensen overlaat, gaat ze eerst op zoek naar een deskundige communicatiemedewerker en ze vindt die in de persoon van de monnik Volmar. Volmar is een theoloog in haar klooster op de Disibodenberg die het Latijn beter beheerst dan zijzelf en die haar zijn volle vertrouwen schenkt en zijn blijvende steun toezegt. Hildegard vertelt hem alles wat zij hoort en ziet. Ze schrijft haar teksten eerst zelf op wastafeltjes, om die vervolgens door Volmar te laten corrigeren en hij schrijft de tekst dan op perkament. Hij zal Hildegard bijna haar hele leven bijstaan bij het op schrift stellen van haar werken. Hij sterft in 1173, voordat Hildegard haar laatste werk heeft voltooid.

Als ze haar eerste werk, de Scivias, bijna af heeft, gaat ze op zoek naar een bekende persoon die haar wellicht behulpzaam kan zijn bij de promotie van dat eerste boek en ze neemt contact op met Bernardus van Clairvaux. We noemen dat in de moderne communicatieleer een reinforcement person. Bernardus was een zeer invloedrijke kerkleraar, prediker, wetenschapper en de rechterhand van de paus. Hildegard wilde graag dat hij haar naam kende. Ze schrijft hem een brief waarin ze zich bescheiden opstelt, maar tegelijkertijd ook gewag maakt van haar zienersgaven. Ze vraagt Bernardus om raad, omdat ze zich onzeker voelt over de op handen zijnde publicatie van haar boek. Ze krijgt een kort antwoordbriefje terug waarin Bernardus haar oproept blij te zijn met die bijzondere genade van God en vooral bescheiden te blijven.

Korte tijd later zal Bernardus haar, samen met abt Kuno en met Hendrik, de bisschop van Mainz, introduceren bij paus Eugenius III, tijdens een synode in Trier. De paus stuurt vervolgens een delegatie naar de Disibodenberg. Die keert enige tijd later terug met het gedeelte van Scivias dat al gereed is. Eugenius leest het boek en wordt gegrepen door de teksten van Hildegard en hij leest er tijdens de synode in het openbaar uit voor. Vanaf dat moment is haar naam breed gevestigd.

Als er op de Disibodenberg plaatsgebrek komt in het zusterhuis, besluit Hildegard te vertrekken naar een eigen klooster. Ze wil autonoom verder; niet langer onder de supervisie van een abt. Ze wil zelf haar eigen weg bepalen, haar eigen wetten maken. De abt behoort immers tot het machtige establishment dat zij nu juist aan de kaak wil stellen. En terwijl menig stichter van kloosters de stilte opzoekt en ergens ver weg van de bewoonde wereld in onherbergzaam gebied een klooster bouwt, gaat Hildegard naar Bingen en ze bouwt haar klooster op de Rupertsberg, aan bevaarbare rivieren als de Nahe en de Rijn, aan een heirweg van de keizer, op een plek waar je alle kanten op kunt en waar veel pelgrims, bodes en soldaten passeren. Kortom, ze verhuist naar een infrastructurele toplocatie.

Vanaf dat moment besteedt ze continu aandacht aan de uitbreiding van haar netwerk. Ze stuurt vele brieven naar abten en abdissen en monniken en soms ook naar hele monnikengemeenschappen tot ver buiten haar eigen regio. Ook naar wereldlijke leiders, zelfs naar de keizer, stuurt ze brieven. Ze manifesteert zich in die brieven als persoonlijk raadgever, als management consultant, als groepsmanager, maar ook dikwijls als vermaner. Soms stuurt ze ongevraagd delen van haar werk mee. Ze hanteert in de Middeleeuwen dus al het marketingmiddel van de direct mailing. Kortom, Hildegard probeert heel doelgericht invloed te verwerven, met name in het geestelijk domein.

En als haar naam en reputatie breed gevestigd zijn, verlaat ze een aantal malen het klooster om in de grote steden Keulen, Mainz en Trier te gaan preken, waardoor ze rechtstreeks kan doen wat ze als een goddelijke opdracht ziet: het vermanen en opnieuw inspireren van de geestelijkheid. Ze trekt in haar preken fel van leer tegen de in haar ogen falende geestelijken en ze beschuldigt hen ervan dat ze een totaal verkeerd voorbeeld geven en de zielzorg ernstig verwaarlozen. Veel gelovigen laten daarom, volgens Hildegard, de kerk in de steek en sluiten zich aan bij de Katharen.

In haar boeken en brieven besteedt ze ook veel aandacht aan haar tweede opdracht: de geestelijke onderwijzing en exegese, of - met één woord - de bezieling van haar lezers. En daarin schuilt ook Hildegards eeuwigheidswaarde. Dat wij nog steeds met haar werk bezig zijn, komt omdat ze ons begeestert met de warmte en het inzicht van, wat zij noemt, het Levende Licht. En dat is het permanente resultaat van haar mystiek van de uitkeer.

 

HUMILITAS
 
Wie de werken van Hildegard bestudeert, zal al spoedig constateren dat er thema's zijn die steeds terugkeren. Zo is het woord viriditas een van de sleutelwoorden. Het betekent letterlijk ‘groenkracht'. In alle werken wordt door Hildegard de wordingskracht van de schepping benoemd en beschreven. De kosmos, de natuur, de mens, al het geschapene bezit een oerkracht die van de Schepper komt, een kiem van heiligheid. Het is deze oerkracht die de basis is van de schoonheid, de stuwende energie van de voortplanting, de primaire conditie voor ontwikkeling en groei en het is vooral ook de belangrijkste eigenschap van de menselijke rationalitas die elke mens in staat stelt om creatief deel te nemen aan de voleinding van de schepping en constructief daaraan bij te dragen.

Ook deze term ‘rationalitas' is zo'n kernbegrip in het werk van Hildegard. Het betreft niet alleen het denkvermogen en de creativiteit van de mens, maar met name ook het belangrijke vermogen onderscheid te kunnen maken tussen goed en kwaad. De menselijke rationalitas stelt ons in staat vanuit een nederige grondhouding goed te zijn voor al wat geschapen is en die nederige grondhouding benoemt Hildegard overal in haar werk met de term humilitas, ootmoed.

Humilitas is, naast viriditas en rationalitas, ook een kernbegrip in het werk van Hildegard. Dit Latijnse woord is afgeleid van humus, dat ‘aarde' betekent. Hildegard wijst ons voortdurend onze plaats: met beide benen op de grond, op de aarde. De goddelijke kiem in elke mens kan alleen tot volle wasdom uitgroeien als alle factoren die de groei belemmeren worden uitgeschakeld, zoals hoogmoed, hebzucht, luiheid, wellust, onmatigheid, egoïsme en hedonisme. Wie met zijn neus omhoog en zijn hoofd in de wolken loopt, heeft het contact met de aarde verloren. Wie God wil ontmoeten moet zijn hart niet verpanden aan de genoegens van het lijf, of aan materiële zaken. Wie God wil ontmoeten, mag niet hooghartig zijn, maar moet zijn hart in alle deemoed leeg maken voor Zijn genadestroom. De mens dient zijn hart aan God te geven; dat is in het Latijn cor dare, het hart geven. En dat zijn de grondwoorden van credere, geloven. Wie ‘credo' zegt, zegt eigenlijk ‘ik geef mijn hart', ‘ik geloof'. Essentieel voor het geloof in God is de nederigheid, de armoede van geest, zoals Christus ons die heeft voorgeleefd.

Op veel plaatsen noemt Hildegard de ootmoed. We zullen er enkele kort de revue laten passeren. In haar muzisch toneelstuk Ordo Virtutum, dat ze in het begin van haar carrière geschreven heeft voor haar eigen zusters, staat de humilitas als belangrijke deugd centraal. De humilitas wordt zelfs als een persoon ten tonele gevoerd en Hildegard laat haar de volgende woorden spreken, waaruit het humus-aspect van de nederigheid duidelijk blijkt:

"O dochters van Israel,
God heeft jullie laten groeien vanuit jullie plaats onder de boom.
Maar vergeet nimmer dat je geplant bent."

Met andere woorden, ken je plaats, sta met beide benen op de grond. Je komt weliswaar van God, maar je bent God niet. Herinner je dat goed: God is de planter, jij de plant. Als Elisabeth van Schönau, een jongere vriendin van Hildegard, hoog opgeeft over haar extatische contacten met een Engel, dan zegt Hildegard in een brief: "Wie ernaar verlangen Gods werken te volbrengen, moeten steeds in het oog houden dat zij aardewerken vaten zijn, omdat ze mensen blijven [...]. Het hemelse moeten ze overlaten aan hen die hemels zijn." Aardewerken vaten zijn we: fragiel, broos, breekbaar.[3] Laten we niet de illusie hebben de onmetelijke en oneindige God ook maar enigszins te kunnen benaderen. Hij benadert ons, als Hij dat wil, maar jegens Hem past ons alleen een deemoedige houding, altijd.

In Ordo Virtutum lezen we ook het prachtige lied O, quam magnum miraculum est:

"O, wat is het een groot wonder
Dat de Koning inging in een onderdanige vrouw.
God deed dat, omdat de nederigheid
Boven alles uitstijgt."

In dit kleine fragmentje staat een drievoudige humilitas-referentie: God kiest een onderdanige vrouw die de Zoon zal baren. Dat is een voorbeeldige nederige daad van God, maar tegelijkertijd wordt ook de nederigheid van Maria beklemtoond en beloond. Zij mag immers Jezus baren. En Jezus zelf is natuurlijk ook een verwijzing naar de ultieme nederigheid. En wat is het een prachtige, poëtische zin, de antithese: ...omdat de nederigheid boven alles uitstijgt. De ootmoedigen zullen verheven worden. Wie zich ten aanzien van God ootmoedig opstelt, zal, zoals Maria, een groot wonder in zichzelf ervaren.

In haar tweede grote visioenenboek, het moraaltheologische Liber Vitae Meritorum, beschrijft Hildegard vijfendertig deugd-ondeugd-opposities. Het zestiende paar is de hoogmoed versus de ootmoed. Ze noemt daar de hoogmoed "de grondstof en het zaad van alle kwaad". De val van de engel en de misstap van de mens in het paradijs zijn erdoor veroorzaakt. En vervolgens zegt ze: "Er zijn boze geesten die de mens bedreigen en die roepen: ‘Wie is de Heer? Lucifer is de heer en een andere bestaat er niet!' Deze geesten brengen de mensen tot hoogmoedig gedrag en ze praten op hen in, totdat zij geloven dat zij meer waard zijn dan anderen." Heel duidelijk spreekt Hildegard zich hier uit voor de gelijkheid van alle mensen. Niemand is meer waard dan een ander.

In een brief die Hildegard aan de verwaande keizer Frederik I Barbarossa schrijft, voert ze rechtstreeks God als sprekende persoon op:

"Hij die is, zegt: Hooghartigheid vernietig ik, en de tegenspraak van hen die mij verachten, verbrijzel ik omwille van mijzelf. Wee, wee, dit kwaad van de tegenstanders die mij vertrappen. Verneem dit, o koning, als u wilt leven, anders zal mijn zwaard u treffen." Zo, daar kan hij het mee doen. De hemelse Koning veegt de aardse koning ongenadig de mantel uit, omdat hij zo hooghartig is.

In haar laatste grote werk, Liber Divinorum Operum, ziet Hildegard in een visioen drie vrouwenfiguren. Zij stellen de liefde, de ootmoed en de vrede voor. Hildegard zegt daar dat de ootmoed een belangrijke deugd is die rechtstreeks uit de H. Geest voortkomt en die met het oog op de Eeuwigheid voor elke mens van levensbelang is:

"[...] de deemoed schudt de viezigheid van de aarde in de helderwitte glans van de rechtschapenheid van zich af. Ook al is het voor de sterfelijke mens moeilijk dat in alles na te volgen, zolang hij in zijn lichaam leeft, moet hij desondanks niet nalaten God boven alles lief te hebben en zich in alles nederig te gedragen met het oog op de eeuwige beloning." [6]

Ik eindig dit beperkte overzichtje van ‘ootmoed-fragmenten' met de prachtige slotwoorden van het al eerder genoemde toneelspel Ordo Virtutum, waar het slotkoor bestaande uit de Deugden en de Zielen gezamenlijk in naam van Christus het volgende zingt:

"O, Vader, zie ik toon u mijn wonden.
En u, alle mensen, buig dus ook uw knieën voor uw Vader,
Opdat Zijn hand u aanraken zal."

Hier spreekt de ultieme ootmoed, Jezus Christus die Zijn leven gaf. We zien Hem hier het gebaar maken waarin de nederigheid zichtbaar wordt: de handen open naar voren gericht, het teken van de volledige overgave. Zie ook de miniatuur.

Hildegard geeft ons in haar werk vele malen aan dat wij ootmoedig moeten zijn tegenover God, dat wil zeggen: onophoudelijk en onvoorwaardelijk gelovig, liefdevol en ruimhartig naar Hem toe en ze stelt ons een eeuwige beloning in het vooruitzicht die oneindig veel groter is dan welk aards genot dan ook.

De ootmoed betreft dus in de eerste plaats God. Maar hoe zit het dan met onze houding ten opzichte van de medemens? Moeten we ons onderdanig opstellen jegens de ander? Hildegard is daar duidelijk over: we zijn elkaars gelijke. Niemand van ons is meer of minder dan een ander, ook de machthebbers niet, en daarom veroordeelt ze onverbloemd de verderfelijke hoogmoed van onwijze wereldlijke en geestelijke leiders. Hildegard laat zich niet voorstaan op haar mystieke gaven. Ze wordt weliswaar op een bijzondere manier innerlijk onderwezen, maar dat leidt bij haar nimmer tot hooghartigheid. Integendeel, ze benoemt in dat kader steeds uitdrukkelijk haar eigen onbeholpenheid en breekbaarheid.

Leven in ootmoed betekent niet dat wij maar over ons heen moeten laten lopen. Iedereen heeft de plicht zich in het sociale domein overeenkomstig zijn talenten te manifesteren. Hildegard is daar ook een voorbeeld van: zij is zelfbewust, intelligent en ambitieus. Ze staat, als ‘fragiele' vrouw, haar mannetje en ze straalt met kracht en overtuiging haar boodschap uit.

En die tijdloze boodschap van Hildegard is dat we ons blijvend moeten realiseren dat we afhankelijk zijn van de Schepper en dat ons jegens Hem een nederige houding past. Als wij ons hart openstellen voor God, ons hart geven aan God, met andere woorden, als wij oprecht geloven, dan betekent dat vanzelf dat wij sober, zuiver en rechtschapen leven, met compassie voor onze medemens. Wij laten dan immers de zonde niet toe.

En elke mens die de zonde niet toelaat, maakt ruimte voor de genade van de goede God.
 
Bron: Trouw.nl & Hans Wilbrink: Lezing over de praktische mystiek van Hildegard van Bingen, 18 september 2013,Titus Brandsma Memorial, Nijmegen.

Hildegard van Bingen - De Spiritu Sancto

Heilige Geest, de Bezieler van het Leven

Meister Eckhart, mysticus v/h niet-wetende weten

Dt atelier gaat over mystiek, maar het gaat evengoed over het dagelijkse leven, over de dingen die je daarin tegenkomt, over verlangens en dromen, over openheid en onbevangen luisteren naar elkaar, en over luisteren en wachten om iets van de oergrond te ondervinden waarop alles is gefundeerd. De houding van niet-wetend weten is daarbij zo fundamenteel dat ze aan alles raakt: aan de alledaagse en voor de hand liggende omgang met elkaar, maar ook aan fundamentele vragen van de wijsbegeerte en theologie of aan de basishouding van de psychotherapie. Meister Eckhart (1260-1328) is hierbij een veilige gids. Hij was een dominicaan en is een van de grondleggers van de dominicaanse spiritualiteit. Eckhart was een homo universalis, een man die zowel de kerkvader Augustinus als de joodse wijsgeer Maimonides las en uit het hoofd citeerde. Hij liet zich zowel inspireren door de Griek Aristoteles als de Arabier Averroes, door de rationeel denkende theoloog Thomas van Aquino en de intuitieve mystica Margareta Porete. Zijn teksten nodigen uit tot een interreligieuze dialoog. Daarbij was hij een van de eersten die in de volkstaal preekten en schreven, en die zich losmaakten van een al te klerikale denkwereld.

Welkom bij Clubs!

Kijk gerust verder op deze club en doe mee.


Of maak zelf een Clubs account aan: